De wet- en regelgeving
De Wet op de Lijkbezorging (Wlb) bepaalt globaal de procedure van de lijkschouw, die zo spoedig mogelijk plaatsvindt na het overlijden, door de behandelend of dienstdoende arts of door een gemeentelijk lijkschouwer. De werkwijze en samenwerking tussen de arts en lijkschouwer en/of justitie staat in de NHG-richtlijn 'Lijkschouw voor behandelend artsen'. Een verlengde van bovenstaande richtlijn is de 'OM/IGJ/KNMG/FMG-handreiking (niet-)natuurlijke dood' die met een meer juridische insteek ingaat op het melden van overlijdensgevallen na calamiteiten, met name als die zich in instellingen voordoen, zoals ziekenhuizen of verpleeghuizen.
Interpretatie van de wet- en regelgeving
De arts baseert zich bij het oordeel over de aard van het overlijden op informatie van omstanders, nabestaanden, op onderzoek van de omgeving en onderzoek van het lichaam van de overledene. Indien noodzakelijk komt die informatie uit het patiëntendossier. Is de arts overtuigd van een natuurlijke dood? Dan geeft hij een verklaring van overlijden en een doodsoorzakenverklaring af; de zogenoemde A-verklaring en B- verklaring.
Bij een niet-natuurlijke dood of geringste twijfel aan de natuurlijke oorzaak van het overlijden moet de arts meteen de gemeentelijk lijkschouwer (forensisch arts) inschakelen. Bij de dood van een minderjarige vindt standaard overleg met de gemeentelijk lijkschouwer plaats.
Vanwege het beroepsgeheim van artsen is de uitwisseling van medische gegevens in verband met het vaststellen van de aard van het overlijden en/of het invullen van de B-verklaring aan beperkingen gebonden. U mag als arts alleen informatie aan de gemeentelijk lijkschouwer doorgeven die relevant is voor het beoordelen van de aard van het overlijden.
Wat betekent dit voor u?
- Welke informatie deelt u met de gemeentelijk lijkschouwer?
Als u niet overtuigd bent van het feit dat de overledene een natuurlijke dood is gestorven, schakelt u de gemeentelijk lijkschouwer in. Volgens de Wlb bent u als behandelend arts niet verplicht om gegevens over uw patiënt aan de gemeentelijk lijkschouwer te verstrekken. U verstrekt als behandelend arts alleen medische gegevens die voor de schouw van de gemeentelijk lijkschouwer relevant zijn (zie de KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens, paragraaf 4.2.4).
- Welke informatie deelt u met de politie?
Uw beroepsgeheim is ook van kracht tegenover de politie. Ook na het overlijden van een patiënt. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties kunt u het beroepsgeheim ten opzichte van de politie doorbreken. Dat kan alleen als dit de enige mogelijkheid is om ernstige schade voor een ander te voorkomen en bij een zwaarwegend belang van een ander. Wanneer u uw beroepsgeheim doorbreekt bij een niet-natuurlijke dood, verstrekt u de informatie voor de politie - die relevant is om de aard van het overlijden te beoordelen - aan de gemeentelijk lijkschouwer, die deze zelf doorgeeft aan justitie. Dit is voor de gemeentelijk lijkschouwer een gelegitimeerde inbreuk op het beroepsgeheim op grond van een wettelijke verplichting. Wenden politie en justitie zich rechtstreeks tot u als behandelend arts van de overleden patiënt met verzoek om informatie? Dan kunt u zich zonder meer beroepen op uw zwijgrecht.
- Welke informatie deelt u met derden (waaronder nabestaanden)?
Vanwege uw geheimhoudingsplicht verstrekt u als arts of gemeentelijk lijkschouwer na een lijkschouw geen medische gegevens over de overledene aan derden. U mag dit alleen doen wanneer uw patiënt bij leven toestemming voor de gegevensverstrekking gaf of als u die toestemming kan veronderstellen. Een andere uitzondering is wanneer er zwaarwegende belangen van derden zijn.
In deze casus informeerde de arts de buurman over haar bevindingen bij de lijkschouw. Daarmee heeft zij haar beroepsgeheim dus ten onrechte geschonden.